2018-26 Hierover oordeelde Rechtbank Midden Nederland (15 mei 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:2080). De werkgever heeft de pensioenregeling van de werknemers per 1 januari 2004 gewijzigd van een kapitaalverzekering op basis van de salaris/diensttijd-systematiek van een gematigd eindloonpensioen naar een beschikbare premieregeling. Volgens eisers is de pensioenregeling daardoor aanzienlijk slechter geworden en bouwen zij vanaf 1 januari 2004 veel minder pensioen op dan aan hen is toegezegd. In deze uitspraak staan een tweetal vorderingen centraal:
- Wat is het karakter van de pensioenregeling, een uitkerings- of een kapitaalovereenkomst waarbij het kapitaal is bepaald door een streefpensioen (een hybride regeling)?
- Is de wijziging van de pensioenregeling naar een premieovereenkomst rechtsgeldig?
Ad 1.
Het betreffen zogenaamde C-polissen. De inhoud van die toezegging blijkt uit de pensioenbrief waaruit blijkt dat de werkgever heeft toegezegd dat de werknemers op de pensioendatum de beschikking zouden krijgen over een kapitaal om daarmee een pensioen te kunnen kopen. De hoogte van dat kapitaal werd bepaald aan de hand van de salaris-diensttijd systematiek van een eindloonregeling. De pensioenbrief regelt dat het hogere of lagere pensioen dat van het beschikbare kapitaal op de pensioendatum kan worden aangekocht in de plaats komt van de streefuitkering en dat dit voor risico van de werknemer komt. Voor zover de werknemers de toezegging hebben uitgelegd als een zuivere eindloonregeling kunnen zij daarin dus niet worden gevolgd. Het is wel juist dat berekening van een kapitaal overeenkomstig de salaris/diensttijd-systematiek van een eindloonregeling is toegezegd maar dit maakt het nog geen uitkeringsovereenkomst.
Ad 2.
Er is geen eenzijdig wijzigingsbeding overeengekomen. De wijziging toets de rechtbank daarom aan het Stoof/Mammoet-criterium (moest redelijk werknemer instemmen met een redelijk voorstel van de werkgever?). De rechtbank oordeelt dat de werkgever alles samengenomen redelijke gronden had voor de wijziging (harmonisatie van de pensioenregelingen, noodzakelijke aanpassen aan nieuwe fiscale regels – de pensioenregeling kon niet ongewijzigd voortgezet kon worden). De wijziging van de regeling in een regeling met het karakter van een beschikbare premieregeling op basis van een 4% rekenrente staffel (de streefregeling was gebaseerd op een rekenrente van 7%) was ook redelijk. En dat werknemers niet wezenlijk zijn benadeeld. Daarbij: instemming van de centrale ondernemingsraad weegt mee in het oordeel dat het voorstel van de werkgever redelijk was.