Eerder berichtte ik over de conclusie van de PG over de exacte toepassing van het eenzijdig wijzigingsbeding, in dit geval bij het invoeren van een eigen bijdrage voor de pensioenregeling (zie hier). Het hof heeft volgens de werkgever ten onrechte geoordeeld dat aan een belangenafweging niet wordt toegekomen, omdat er geen zwaarwichtig belang bestaat (absolute toepassing).
Op 29 november 2019 heeft de Hoge Raad (HR) in een bijzonder kort arrest geoordeeld dat belangen inderdaad moeten worden gewogen (relatieve toepassing), als is dat niet zo opgeschreven. Volgens de HR heeft het hof de belangen van de werknemer weldegelijk meegenomen. Het oordeel van het hof moet worden gelezen tegen de achtergrond dat de wijziging van de arbeidsvoorwaarde een substantiële inkomensachteruitgang betekent omdat de werknemers voortaan een belangrijk deel van de pensioenpremie zelf moeten betalen. Daarmee ligt in het oordeel van het hof besloten dat het belang van de werkgever afgezet tegen het belang van de werknemers niet zodanig zwaarwichtig is, dat het belang van de werknemers moet wijken voor het belang van de werkgever.
Daarnaast doet zich naar het oordeel van het hof hier niet de situatie voor dat de continuïteit van de onderneming zozeer wordt bedreigd dat van de werknemers een loonoffer kan worden gevergd en aan het belang van solidariteit wordt toegekomen, en ontwijkt daarbij stellingname over solidariteit als mee te wegen omstandigheid van het geval.