2016-13 Op 16 augustus 2016 oordeelde Hof Arnhem-Leeuwarden over een wijziging van een collectieve pensioenregeling. Op het eerste gezicht een toch wat luie uitspraak, maar dat kan bij nadere bestudering van het vonnis niet worden volgehouden.
Spelregels
In het algemeen is het uitgangspunt bij een wijziging van een pensioenregeling dat deze wijziging met instemming van de Ondernemingsraad (OR) en met instemming van de individueel werknemers plaatsvindt. De instemming van de OR bindt de individueel werknemer tenslotte niet. Wordt er geen overeenstemming bereikt met de individuele werknemers dan kan de regeling eenzijdig worden doorgevoerd. Voorwaarde is wel dat (bij rechterlijke toetsing achteraf) de werkgever kan aantonen dat hij een dusdanig zwaarwichtig belang had dat de belangen van de werknemers naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid hebben moeten wijken. Aanwijzing voor het hebben van een zwaarwichtig belang is de instemming van de OR. Maar is wel slechts een aanwijzing. Stemt de OR niet in dan kan het een lastige opgave worden, het instemmingsrecht wordt niet voor niets een veto-recht genoemd. Tevens kan het een aanwijzing zijn als slechts een paar werknemers weigeren akkoord te gaan, maar hun collega’s (die zich in gelijke omstandigheden bevinden) hebben ingestemd met de wijziging. Veelal wordt als zwaarwichtig belang ook aangevoerd de financiële omstandigheden. Echter, bij een beetje rechter blijkt dit een stevige toets, waardoor de werkgever niet zelden aan het kortste eind trekt.
Het Hof verbaast door mee te gaan in de redenatie van de werkgever dat op grond van Leidraad 10 van het AFM bij het ontwerp van een regeling ook rekening moet worden gehouden met de financiële positie van de werkgever. Op zich juist, maar dit is nog geen rechtvaardiging tot wijziging/versobering. Op grond van rechtspraak lijkt als uitgangspunt te gelden dat er bij een wijziging van een pensioenregeling als gevolg van een fiscale aanpassing een (kostenneutrale) compensatie aan werknemers dient te worden verstrekt. Uiteraard allemaal afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
Wat was er hier aan de hand?
De werkgever had tot 2007 een pensioenregeling die werd uitgevoerd door het ABP en deze is (om onbekende reden) beëindigd. Er diende daarom voor de bestaande pensioenovereenkomst een andere uitvoerder worden gezocht. Per 2007 is bij het ABP de regeling ook sterk gewijzigd in een gelijkwaardige regeling (2,05% middelloon opbouw OP, franchise € 9.300, op leeftijd 65 jaar, in combinatie met een leeftijdsafhankelijke overgangsregeling voor het vervallen van de FPU en een levensloopvergoeding van 0,8% van het salaris). Omdat deze regeling gelijkwaardig was aan de oude neem ik deze hier als referentiekader voor de nieuwe regeling van de werkgever.
Gaat het over de wijziging van de pensioenregeling (de pensioenovereenkomst) dan valt een aantal zaken op. De nieuwe regeling (een premieregeling op basis van 78% van de 4% staffel II, zijnde een ambitieniveau van 1,75% middelloon op pensioenrichtleeftijd 65 jaar, franchise € 11.873) is geen gelijkwaardige oplossing voor de ABP-regeling op dat moment.
In plaats van alleen te zoeken naar een geschikte uitvoerder, is slechts bij 1 ander pensioenfonds een vergelijkbare pensioenregeling aangevraagd (waarbij op voorhand duidelijk kon zijn dat deze de of een vergelijkbare pensioenregeling niet kon uitvoeren) en is verder bij 4 verzekeringsmaatschappijen een offerte voor een heel andere pensioenregeling gevraagd. De vraag is waarom niet bij meer (soorten) uitvoerders is nagevraagd en of een vergelijkbare pensioenregeling aldaar zou kunnen worden uitgevoerd, mogelijkheden te over. Het hof gaat hier wel wat makkelijk mee in de povere argumentatie van de werkgever en spreekt zelfs van een uitgebreide analyse naar alternatieven. Het helpt de werkgever hier wel dat er sprake is van betrokkenheid en overeenstemming met vakbonden en de OR (zolang deze nog actief was), en dat 90% van de werknemers met de wijziging had ingestemd. Maar een garantie hoeft dit niet te zijn.
Verlaging pensioenopbouw onnodig, compensatie op zijn plaats?
Hebben, zoals in de pers wel is gemeld, de vakbonden en de OR toch een beetje zitten slapen? Ik weet het niet. De pensioenopbouw komt inderdaad behoorlijk lager uit. Voor een vergelijkbaar pensioen waren voldoende mogelijkheden. Daarentegen zijn mij niet alle feiten van de casus (uit het vonnis) bekend. Een rol kan bijvoorbeeld hebben gespeeld dat de premie van het ABP fors was en niet (meer) kon worden gedragen door de werkgever. Of dat de werknemers een veel lagere premiebijdrage is aangeboden, en (een groot deel van de) de besparing op de werkgeverspremie is doorgegeven aan de werknemers, door verlaging van de werknemersbijdrage. En een groot deel van de werknemers dit een prima aanbod vonden. Tevens speelde daarbij dat, zoals ik het vonnis lees, de werknemers die gebruik konden maken van de FPU-regeling dat niet wilden, zodat compensatie hiervoor niet direct op zijn plaats was. Daarnaast gold tot 2007 voor pensioenfondsen een vaste rekenrente van 4% en was de marktrente in 2007 zelfs hoger. Een verzekerde regeling tegen 4% had gekund, maar in die tijd werd in de meeste regelingen al een rekenrente van 3% gehanteerd.
Omdat ook bij ABP al de risico’s van beleggen en langleven werden gedragen door de deelnemers, was een beschikbare premieregeling niet eens zo’n raar idee. Dat vakbonden hebben zitten slapen en het hof zich er te gemakkelijk van af heeft gemaakt, lijkt mij een te voorbarige conclusie.