2018-14 Het vakblad PensioenJurisprudentie vroeg mij een ‘flits annotatie’ te schrijven over de uitspraak Hof Den Bosch 20 februari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:685. Hierna de ‘platte’ weergave:
Kern van de beslissing
De werkgever wenst op grond van (met name) financiële redenen gefaseerd een werknemersbijdrage in te voeren. Er is sprake van een eenzijdig wijzigingsbeding (in de zin van artikel 7:613 BW). De ondernemingsraad (OR) heeft ingestemd. Het Hof oordeelt anders dan de kantonrechter; de werkgever heeft geen zwaarwichtig belang bij de wijziging.
Belang uitspraak
Over invoering van een werknemersbijdrage zijn alleen dit jaar al enkele uitspraken gewezen (zie ook Rb. Oost-Brabant 1 maart 2018, ECLI:NL:RBOBR:2018:1001 en Rb. Midden-Nederland 10 januari 2018, ECLI:NL:RBMNE:2018:62). De uitkomst is steeds dezelfde: de werkgever slaagt er niet in om het zwaarwegend belang bij de invoering van de werknemersbijdrage aannemelijk te maken.
Vaak wordt (te) eenvoudig gedacht over het (eenzijdig) wijzigen van arbeidsvoorwaarden; te snel wordt (door werkgevers en adviseurs) aangenomen dat de werkgever een zwaarwichtig belang heeft/zal hebben bij de wijziging. De wens tot het doorvoeren van een wijziging is veelal gelegen in bedrijfseconomische omstandigheden, fiscaal wettelijk verplicht door te voeren aanpassingen, ordening (harmonisatie) van arbeidsvoorwaarden, toekomstbestendig of marktconform maken van de pensioenregeling. Of de redenen (op zichzelf of samengenomen) kwalificeren als zwaarwichtig zal moeten worden beoordeeld op grond van ‘alle omstandigheden van het geval’.
Rechtspraak wijst uit dat de belangen van de werkgever kritisch worden beoordeeld. In het bijzonder wanneer de werkgever zich (met name) beroept op financiële gronden, en de aanpassing van de werknemer invloed heeft op primaire arbeidsvoorwaarden – zoals het invoeren of verhogen van een werknemersbijdrage (een “loonoffer”). De vraag die de werkgever (overtuigend) moet zien te beantwoorden is in hoeverre bij handhaving van de bestaande regeling de bedrijfsresultaten zodanig onder druk (blijven) staan dat het invoeren of verhogen van een werknemersbijdrage noodzakelijk is (geweest) om de continuïteit van het bedrijf te waarborgen. Daarnaast kan de stelling worden betrokken dat na herstel van de financiële omstandigheden de werknemersbijdrage weer kan worden aangepast (of in plaats daarvan andere arbeidsvoorwaarden zullen worden verbeterd). De tijdelijke omstandigheden van de werkgever verhouden zich namelijk niet tot de structurele aanpassing van de arbeidsvoorwaarden van de werknemer (zie hiervoor Hof A’dam 10 juni 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2216).Rechtspraak maakt in ieder geval duidelijk dat algemeen geformuleerde omstandigheden te weinig gewicht in de schaal leggen. Werkgevers zullen de noodzaak specifiek(er) moeten onderbouwen. En daarbij ligt de lat hoog.
In de praktijk blijkt ook te leven dat een (eenzijdige) wijziging van arbeidsvoorwaarden is gerechtvaardigd als de OR met een voorgestelde wijziging akkoord gaat (instemt). Dat is niet het geval; een besluit van de OR kan de werknemer niet binden. Het is (slechts) een omstandigheid die zal worden meegewogen in het belang dat de werkgever heeft. Dit kan anders zijn als de werknemer hiermee op voorhand heeft ingestemd (Rb. Limburg 13 december 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:12159).
Tevens kan het feit dat de meeste werknemers hebben ingestemd met de wijziging een omstandigheid zijn die in de belangenafweging meespeelt, maar – zoals onder meer ook blijkt uit de uitspraak van het Hof – doorslaggevend is het niet.