2018-10 Over ‘discussies’ tussen een onderneming en het pensioenfonds over al dan niet verplichte deelname heb ik eerder uitvoerig beschreven. Hoe moeizaam deze discussies kunnen verlopen blijkt uit de gisteren gepubliceerde vonnis van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2017:2052, uitspraak was al op 30 mei 2017). Het ging hier (onder meer) om verplichtstellingsbeschikking tot deelneming in pensioenfonds voor de bouwnijverheid (‘Bpf Bouw’). De onderneming houdt zich bezig met steigerverhuur en -opbouw. De vraag is: valt een verhuurbedrijf van steigers onder Bpf Bouw. Uiteraard gaat het hier om de uitleg bepalingen van (onder meer) de verplichtstellingsbeschikking. De aanhoudende werkgever wint (in dit geval).
Bpf: verplichtstelling ja
Volgens Bpf Bouw valt de onderneming onder de verplichtstelling. Steigermateriaal is namelijk een specifiek hulpmiddel voor de bouwnijverheid en dat daarom de conclusie gerechtvaardigd is de onderneming in te delen bij de sector bouwnijverheid. Het veldonderzoek heeft geleid tot de voornaamste bevindingen dat de bedrijfsomschrijving van de onderneming in het handelsregister ‘niet volledig de lading van de “core business” van de onderneming [dekt]’, dat de (nagenoeg) enige activiteit die de onderneming ontplooit, de ‘[v]erhuur en opbouw/montage van steigerconstructies’ is en dat ‘de bedrijfsuitoefening in overwegende mate (tot nagenoeg geheel) bestaat uit bouwgerelateerde werkzaamheden’. Het rapport vermeldt verder, onder andere, dat de onderneming een klein kantoorpand met aansluitend een middelgrote loods heeft, dat die loods een opslagruimte voor uitsluitend (stalen) steigerelementen is en dat de onderneming over ‘een uitgebreid arsenaal aan stalen steigerelementen en een aantal (kleine) bedrijfsauto’s [beschikt]’. Het rapport ‘Resultaten Veldonderzoek’ concludeert, verkort weergegeven, dat de werkzaamheden van de onderneming vallen onder de Verplichtstellingsbeschikking. De Commissie Werkingssfeer, die is belast met het houden van toezicht op en die namens die partijen bevoegd is om uitspraken te doen over werkingssfeeronderzoeken, heeft in overeenstemming met de conclusie van Bpf Bouw geoordeeld dat de onderneming valt onder de Verplichtstellingsbeschikking. De onderneming heeft tweemaal bezwaar gemaakt tegen dat oordeel, welke bezwaren door de Commissie Werkingssfeer ongegrond zijn verklaard.
Hof: verplichtstelling nee
Het hof oordeelt anders. De betreffende onderneming is in overwegende mate gericht op de verhuur van steigerelementen aan derden en valt daarom niet onder werkingssfeer van de verplichtstellingsbeschikking. Aldus het hof (bepalende overwegingen zijn onderstreept):
“(….) de onderneming is ten minste in overwegende mate gericht op de verhuur van steigerelementen aan derden en, anders dan de Stichtingen betogen, niet op productie of dienstverlening voor derden op het gebied van het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken of bouwactiviteiten dan wel het verlenen van diensten op bouwplaatsen, in de zin van de (….) verplichtstellingsbeschikking. Op de eerste plaats is de verhuur van steigerelementen een noodzakelijke voorwaarde voor het opbouwen en het latere afbreken van die elementen door de onderneming, zodat die werkzaamheden zowel dienstbaar als ondergeschikt zijn aan de verhuur. Op de tweede plaats strookt de fysieke inrichting van de onderneming, met haar uitgebreide arsenaal aan voor verhuur beschikbare steigerelementen en haar loods dienend voor de opslag daarvan, met de toerusting van een onderneming die in hoofdzaak op de verhuur van steigerelementen aan derden is gericht. Op de derde plaats brengt de onderneming het opbouwen en afbreken van de steigerelementen niet afzonderlijk van de verhuur in rekening en blijkt evenmin anderszins dat die werkzaamheden voor de onderneming een bron van inkomsten vormen die kan worden onderscheiden van haar inkomsten uit de verhuur of dat laatstbedoelde inkomsten daaraan grotendeels kunnen worden toegerekend. Die werkzaamheden maken ook hierom niet dat de onderneming als níet in overwegende mate op de verhuur van steigerelementen gericht zou moeten worden aangemerkt. Dit alles wordt niet anders doordat vier van de zes werknemers die van 1 juni 2008 tot 1 november 2008 bij De onderneming in loondienst waren, volgens het rapport ‘Resultaten Veldonderzoek’ de functie van ‘steigerbouwer’ hadden en evenmin doordat de Belastingdienst De onderneming voor de bepaling van de af te dragen premies werknemersverzekeringen heeft ingedeeld bij de sector bouwbedrijf.”