2018-28 Het kabinet wil voor alle payrollwerknemers een ‘adequate’ pensioenregeling. Het voorstel over payrolling maakt deel uit van een breder pakket aan arbeidsmarktmaatregelen. Dit is uitgewerkt in het conceptwetsvoorstel Wet arbeid in balans (WAB). Het conceptwetsvoorstel lijkt de gevolgen nog helder te hebben.
Pensioen voor payrollwerknemers
Payrollwerknemers vallen voor pensioen onder StiPP, het verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds voor uitzendkrachten. StiPP kent eerst een wachttijd van 26 weken. Daarna volgen 52 weken pensioenopbouw in een Basisregeling. Na 78 weken komt de werknemer in de Plusregeling. Daar bouwt hij dan meer pensioen op. Bij StiPP hebben payrollwerknemers een andere pensioenregeling dan de eigen werknemers van de inlener.
Payrollconstructies mogen echter niet worden gebruikt om arbeidsvoorwaarden te ontduiken. Er is naast dit voorstel van het kabinet nog een tweede wetsvoorstel over payrolling. Daarin stelt de Tweede Kamer dat de arbeidsvoorwaarden van payrollwerknemers werkzaam bij de inlener en de eigen werknemers van de inlener gelijk moeten zijn. Dat betekent het opnemen van payrollwerknemers in de pensioenregeling van de inlener. In een initiatiefwetsvoorstel van PvdA, GroenLinks en SP krijgen zij recht op ten minste een ‘gelijkwaardige’ pensioenregeling.
Het kabinet kiest daarentegen voor een ‘adequate’ pensioenregeling. Die zouden zich voordoen als het payrollbedrijf te maken zou krijgen met verschillende pensioenuitvoerders. Maar wat is adequaat? Dat moet nog worden bepaald in lagere regelgeving. Een ‘adequate’ pensioenregeling kan volgens het kabinet de Plusregeling van StiPP zijn. Die Plusregeling geldt dan vanaf de eerste dag dat de payrollwerknemer werkt bij de inlener. Daar waar normaal gesproken volgens het pensioenreglement van StiPP eerst een wachttijd van 26 weken geldt, vervolgens een pensioenopbouw volgens de Basisregeling en pas 52 weken later een pensioenopbouw volgens de Plusregeling. Hiermee probeert de wetgever de pensioenregeling van de payrollwerknemer nog enigszins in de buurt te laten komen van de (meestal meer aangeklede) pensioenregelingen van andere bedrijfstakpensioenfondsen. Maar waarom dan voor uitzendkrachten een minder gunstige pensioenregeling te hanteren dan voor de payrollwerknemer? Het concurrentievoordeel voor de payrollwerkgever blijft dan dus gewoon aanwezig. Het wetsvoorstel is evenmin duidelijk over wat nu wel en niet onder het pensioen wordt verstaan. Bovendien roept het de vraag op of de wetgever zich kan mengen in de inhoud van de pensioenregeling, waar dat normaliter de opdracht is van sociale partners.
Voordat het conceptwetsvoorstel tot wet kan worden gepromoveerd zal er dus nog veel moeten worden gesleuteld om de wet (in ieder geval op het gebied van pensioen) werkbaar te maken.