2017-02 In de praktijk blijkt dat er onvoldoende of soms helemaal geen onderzoek is gedaan onderzocht of er sprake is van verplichte deelname aan een CAO en/of een bedrijfstakpensioenfonds (‘Bpf’). Vaak zijn er sterke aanwijzingen dat een werkgever weldegelijk verplicht onder een Bpf valt, terwijl er een collectieve pensioenregeling is afgesloten bij een pensioenverzekeraar of een premiepensioeninstelling (‘PPI’). Zo blijkt ook uit eerder onderzoek (AFM, Rapport Kwaliteit Advies Tweedepijler Pensioen 2010), en is hierover onlangs in Het Financieele Dagblad een artikel verschenen. In dit artikel werd genoemd dat tienduizenden bedrijven mogelijk ten onrechte (nog) niet zijn aangemeld bij een verplichtgesteld Bpf. Wellicht wat veel, maar het probleem speelt zeker. Met mogelijk grote (financiële) gevolgen.
Gevolgen zijn uitermate vervelend
Blijkt er (vaak achteraf) inderdaad sprake van verplichte deelname aan een Bpf, dan is het spel op de wagen. Over de gevolgen hiervan heb ik in het verleden uitgebreid bericht. Samengevat: verplichte deelname zal alsnog moeten plaatsvinden, en veelal (is het uitgangspunt van het Bpf) met terugwerkende kracht. Dit kan tot gevolg hebben dat over het verleden pensioenpremies moeten worden afgedragen. Premies van 25% van de loonsom over al die jaren zijn geen uitzondering, afdrachten van tonnen of zelfs miljoenen evenmin. Daarnaast is er dan sprake van een dubbele pensioenaanspraak, dubbele premies en een overeenkomst met de pensioenuitvoerder (verzekeraar of PPI). Wat allemaal moet worden hersteld, voorzover überhaupt mogelijk. Veel ellende dus.
Aanpak vereist deskundig advies en probleemgerichte ervaring
Dat vraagt om een regie van een proces- en vakspecialist. Een Bpf-onderzoek is specialistisch werk. Het lezen van verplichtstellingsbesluiten is niet eenvoudig. Het juist interpreteren is vakwerk en vergt ervaring en kennis van de wet. Als Bpf-specialist help ik werkgevers met regelmaat in dit soort gevallen. De eerste vraag is altijd of de claim van het Bpf terecht is. Dit gaat over de uitleg (interpretatie) van de werkingssfeerbepalingen van het Bpf. Hierover bestaat vaak onduidelijkheid, niet zelden leidt dit tot juridische procedures (zie hiervoor mijn Blog ‘Uitleg van werkingssfeerbepalingen is een vak’). Het kan dus zijn dat de werkgever er niet onder valt, en het Bpf ook tot deze conclusie komt. Maar het kan ook zijn dat de werkgever er wèl onder valt. Mogelijkheden om de schade voor de werkgever (en soms ook de werknemers) dan te beperken zijn er vele (ook hierover hebben wij voorheen vaak gepubliceerd), maar de juiste actie is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
‘Vrijwaring’ vooraf voor werkgever, adviseur, accountant, advocaat
De AFM schrijft ter uitvoering van het toezicht op naleving van de Wet of het financiële toezicht voor dat een (pensioen)adviseur onderzoek moet doen naar een verplichte deelname aan een Bpf (het bestuursrechtelijke ‘ken-uw-klant’ principe). Deze verplichting, en dan uit hoofde van goed opdrachtgeverschap (civielrechtelijke zorgplicht), geldt ook voor de adviserende advocaat (denk aan een DD bij een M&A of een herstructurering [juridische fusies] binnen een concern), de accountant (verklaring dat de jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met vigerende wet- en regelgeving) en de pensioenadviseur.
Dynamische wereld vraagt om periode check
De werkingssfeerbepalingen van Bpf-en wijzigen regelmatig. Tevens veranderen bedrijven van activiteiten. Dit kan gevolgen hebben voor de verplichte deelname aan een Bpf. Daarom is het belangrijk om periodiek de bedrijfsactiviteiten te toetsen aan de werkingssfeerbepalingen. Zo stel ik jaarlijks voor berokken partijen een verklaring op waarin aan de hand van een onderzoek is vastgesteld dat de betreffende werkgever niet onder een Bpf valt (of wel, maar dan is dat maar bekend).