2017-68 Begin deze maand publiceerde de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) het tweejaarlijkse rapport over pensioenen in alle OESO- en G-20 landen (OESO-rapport ‘Pensions at a glance 2017’ ).
Het rapport van de OESO bekijkt het inkomen na pensionering breder. Niet alleen pensioenen, maar ook het bezit van een eigen woning, vermogen en ziektekosten bepalen de hoogte van het inkomen na pensioneren.
Eén van de bevindingen van de OESO is dat in Nederland gepensioneerden van 65 jaar en ouder die onder de armoedegrens leeft, het kleinst is van alle landen. Ook heeft Nederland de hoogste vervangingsratio’s (de verhouding tussen het inkomen voor en na pensionering, dus het pensioeninkomen als percentage van het laatst verdiende werkinkomen). Werknemers met een inkomen van anderhalf keer het gemiddelde komen in Nederland op een netto vervangingsratio van circa 95%. Als indicatie: in Engeland (de laagste in de rij) blijft dit steken op 30% procent, het gemiddelde ligt rond de 60%. Hierbij past overigens wel een kanttekening. De vervangingsratio’s die de OESO publiceert geven een erg optimistisch beeld. Dat komt door de theoretische aanames voor de berekeningen. Zo rekent de OESO rekent met fictieve werknemers die 40 jaar onafgebroken werken en pensioen opbouwen. Voor die werknemers vergelijkt de OESO het opgebouwde pensioen met het laatstverdiende loon. Deze theoretische vervangingsratio’s zeggen dus niet zoveel over de feitelijke verschillen in de inkomenssituatie voor en na pensioendatum. De praktijk wijkt natuurlijk sterk af. Daarom zijn die verschillen meestal veel groter dan in het OESO-rapport. Maar voor de onderlinge vergelijking van landen zijn de cijfers goed bruikbaar. En hieruit blijkt dat Nederland erg hoog scoort.