2017-06 De SER heeft op 15 september 2016 van Staatssecretaris Klijnsma een adviesaanvraag inzake medezeggenschap pensioen in kleine ondernemingen ontvangen. Het gaat daarbij om ondernemingen met 10 tot 50 werknemers, die niet verplicht zijn om een ondernemingsraad (‘OR’) in te stellen. Concreet is de SER de volgende vraagstelling voorgelegd:
“Hoe kan de medezeggenschap dan wel invloed van werknemers in kleine ondernemingen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarde pensioen versterkt worden rekening houdend met: (a) de complexiteit van het terrein pensioen en (b) de noodzaak de administratieve lasten voor kleine ondernemingen beperkt te houden?”
De strekking van het advies is (naar onze mening terecht) dat instemmingsrecht te ver reikt en er niet veel behoeft te worden gewijzigd en optimalisering van bestaande mogelijkheden volstaat. Die optimalisering is naar onze mening wat ‘gezocht’.
Bestaand recht
Volgens de huidige bepalingen in de WOR ziet het instemmingsrecht van de PVT uitsluitend op voorgenomen besluiten met betrekking tot werktijdenregelingen, arbeidsomstandigheden en ziekteverzuimregeling. Dit betreffen wettelijke verplichtingen die de werkgever dient na te leven. De PVT heeft geen instemmingsrecht ten aanzien van voorgenomen besluiten met betrekking tot arbeidsvoorwaarden, waar pensioen er een van is. De PV heeft op geen enkel onderwerp instemmingsrecht.
De adviesaanvraag ziet op medezeggenschap danwel invloed van werknemers in ondernemingen met 10 tot 50 werknemers. De WOR kent een verlicht regime voor medezeggenschap in kleine ondernemingen (10 tot 50 werknemers) dat wordt vormgegeven door de PVT (artikel 35c WOR) en de PV (artikel 35b WOR). De ondernemer is in een kleine onderneming verplicht om een PVT instellen wanneer een meerderheid van zijn werknemers hierom vraagt. (In kleine ondernemingen mag men ook vrijwillig een OR instellen, art. 5a WOR). Soms is in kleine ondernemingen het instellen van een OR verplicht op grond van een cao.) Indien in een onderneming geen PVT is ingesteld, dan is de ondernemer verplicht om ten minste tweemaal per jaar een PV te laten plaatsvinden. Zowel de PV als de PVT hebben naar huidig recht een adviesrecht voor bepaalde onderwerpen. De ondernemer dient de PV dan wel PVT in de gelegenheid te stellen advies uit te brengen over een voorgenomen besluit dat kan leiden tot een belangrijke verandering van de arbeidsvoorwaarden van ten minste een vierde van de in de onderneming werkzame personen.
Op basis van de huidige wettelijke regeling kan de PVT met toestemming van de ondernemer een deskundige raadplegen. Voor de PV bestaat geen wettelijke grondslag om een deskundige te raadplegen. Voor wat betreft het informatierecht geldt dat de ondernemer gehouden is om desgevraagd tijdig alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die de PVT voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. Dat betekent dus dat de PVT vrij is om informatie op te vragen, ook met betrekking tot de pensioenregeling. Een verschil ten opzichte van een OR is dat bij een PVT de informatie ook mondeling verstrekt mag worden. Het informatierecht van de PV is veel generieker geformuleerd. De ondernemer is verplicht om minimaal eenmaal per jaar tijdens de PV mondeling of schriftelijk algemene gegevens te verstrekken omtrent de werkzaamheden en de resultaten van het afgelopen jaar, alsmede omtrent zijn verwachtingen dienaangaande in het komende jaar. Ook dient de ondernemer informatie te verstrekken.
Optimalisering
Naar het oordeel van de SER zijn er verschillende mogelijkheden om de medezeggenschap, dan wel invloed, van werknemers in kleine ondernemingen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarde ‘pensioen’ te versterken. Dit betreft:
- het door onder meer pensioenadviseurs en –uitvoerders bevorderen van bekendheid en naleving van de bestaande bevoegdheden en mogelijkheden van de PVT en/of personeelsvergadering PV binnen en buiten de Wet op de ondernemingsraden (‘WOR’), waaronder het adviesrecht (zonder beroep op de Ondernemingskamer);
- het versterken van enkele bevoegdheden van de PVT en/of PV binnen de WOR, te weten informatierecht (recht op schriftelijke informatie in plaats van mondeling), informatieplicht voor werkgevers bij een voorgenomen vaststelling, wijziging of intrekking van een uitvoeringsovereenkomst of – reglement (het gaat hierbij om invoering van een bepaling vergelijkbaar met het sinds 1 oktober 2016 ingevoerde artikel 31f WOR) en initiatiefrecht ten aanzien van de arbeidsvoorwaarde pensioen voor de PVT om het onderwerp ‘pensioen’ te agenderen. (Zoals hiervoor aangegeven, heeft de PV dit recht wettelijk reeds.);
- het bevorderen van onafhankelijke en betaalbare informatievoorziening inzake de arbeidsvoorwaarde pensioen. Naar het oordeel van de raad zou de overheid er op toe moeten zien dat werkgevers en werknemers op laagdrempelige wijze onafhankelijke en betaalbare informatie, advies en ondersteuning kunnen krijgen inzake de arbeidsvoorwaarde ‘pensioen’. De ondersteuning zou dan kunnen zien op inzicht bieden in de bestaande mogelijkheden (inclusief voor- en nadelen) aan pensioenregelingen en pensioenuitvoerders alsmede inzicht bieden in de gevolgen van bepaalde keuzes, zoals de keuze voor een bepaalde pensioenregeling en/of pensioenuitvoerder, voor een wijziging van een regeling of voor het intrekken ervan.
Naar het oordeel van de SER zou het toekennen aan de PVT en PV van een instemmingsrecht voor de arbeidsvoorwaarde pensioen in kleine ondernemingen het systeem van de WOR verstoren en kunnen leiden tot kosten- en lastendrukverhoging. Dit zou tot ongewenste effecten kunnen leiden.