2018-06 Rechtbank Midden-Nederland oordeelt op 10 januari 2018 als volgt. Een werkgever wil een pensioenregeling harmoniseren (verschil in werknemersbijdrage, 10% versus 0%), marktconform maken (10% werknemersbijdrage voor een groep is hoog en nabestaandenpensioen is op risicobasis verzekerd) en toekomstbestendig maken, dat wil zeggen: financieel beheersbaar(der) maken. Geen rare gedachte, komt vaker voor in de praktijk. Na intensief overleg zijn twee van de drie vakbonden akkoord (voor de CAO-werknemers), en is de OR akkoord (niet-CAO-werknemers, dit zijn de werknemers met een bijdrage van 10%). Er is een redelijke overgangsregeling getroffen: in 7 jaar gaat de eigen bijdrage van 0,5% naar 3,5% van de pensioengrondslag. Tevens oordeelt de Bezwarencommissie dat de wijziging niet onredelijk is. Er is sprake van een beding in de zin van art 19 PW. De rechter oordeelt echter dat de werkgever geen zwaarwichtig belang heeft tot wijziging.
De vordering richt zich niet op aanpassing regeling zelf, maar op aanpassing van de werknemersbijdrage. De vraag is of het redelijk is om de bijdrage van de ene groep van 10% naar 7% te verlagen en de bijdrage van de andere groep te verhogen van 0% naar 3,5%? Er zijn namelijk geen materiƫle gevolgen als de werknemersbijdragen [0%;10%] en de regeling zoveel mogelijk in stand zouden blijven. Over de belangenafweging ten aanzien van de werknemersbijdrage vind ik dat rechter hier terecht artikel 19 PW hanteert (in plaats van artikel 7:611 BW), maar dat hij deze toets erg zwaar aanzet gegeven de omstandigheden. Ik ga er in mee dat de grondslagen voor de wijziging (fiscale aanpassingen, harmonisatie, toekomstbestedigheid en marktconformiteit) ieder op zich en ook samengenomen hier geen zwaarwegende reden zijn. Echter, ik vind wel dat (1) geen (althans, niet voldoende) gewicht is toegekend aan instemming van de OR en de uitkomst van de Bezwarencommissie en (2) de solidariteitsgedachte niet wordt gewaardeerd.
Bottom line: de behoefte tot aanpassing een niet-marktconforme eigen bijdrage voor ene groep vormt geen zwaarwichtige reden om inbreuk te maken op de arbeidsvoorwaarden van een andere groep. Een voor de praktijk/werkgever ongewenste uitkomst, maar in juridisch opzicht kan ik hem volgen.