2018-20 Zojuist heb ik bij de redactie van het vakblad Pensioen & Praktijk een artikel ingeleverd. In dit artikel ga ik in op de evaluatie van het financieel toetsingskader (het FTK) voor pensioenfondsen. In 2015 is in het FTK een aantal aanpassingen doorgevoerd. Deze aanpassingen zijn onlangs geëvalueerd op hun effecten. Het is natuurlijk niet netjes om hier (al) het (gehele) artikel te plaatsen, dus beperk ik mij tot de inleiding en de conclusie.
Inleiding
Op 8 maart 2018 stuurde minister Koolmees van Sociale Zaken & Werkgelegenheid het rapport Evaluatie Wet aanpassing financieel toetsingskader aan de Tweede Kamer. Het Financiële Toetsingskader (hierna “FTK”) is ingevoerd in 2007. Snel werd duidelijk dat het FTK een aantal tekortkomingen vertoonde door stijgende levensverwachting, vergrijzing en de dalende rente en toename van de volatiliteit op de financiële markten. Door uitblijvende indexatie en kortingen is er een kloof ontstaan tussen wat mensen verwachten van hun pensioen en wat pensioenfondsen waar kunnen maken.
Inmiddels was ook de discussie gestart over de inrichting van het tweede pijlerpensioen. Het toenmalig kabinet besloot niet op de uitkomst hiervan te wachten en een aantal knelpunten in het FTK aan te pakken. Dit heeft geresulteerd in de Wet aanpassing financieel toetsingskader (hierna “de wet”) per 1 januari 2015. Met de invoering van de wet beoogde het kabinet vijf doelen te bereiken:
- Abrupte, omvangrijke kortingen moeten zoveel mogelijk worden voorkomen, zonder noodzakelijke herstelmaatregelen uit te stellen.
- De herstelsystematiek dient niet in de weg te staan aan een indexatiegericht beleggingsbeleid.
- Bij de financiële sturing van pensioenfondsen moet worden voorkomen dat dagkoersen hierop van invloed zijn.
- De volatiliteit van pensioenpremies mag niet groter worden.
- Het moet deelnemers op voorhand duidelijk zijn welke risico’s voor hun rekening komen.
Recent is onderzocht in welke mate knelpunten in het FTK met de invoering van de wet zijn verminderd of weggenomen. De verhoging van het vereist eigen vermogen en de aanpassing van de UFR-methodiek worden in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel uit 2014 uitgebreid besproken. Deze zijn ook begin 2015 ingevoerd. In de evaluatie zijn ze echter buiten beschouwing gelaten, omdat ze niet door middel van deze specifieke wet zijn ingevoerd.
Deze bijdrage geeft een overzicht van de belangrijkste uitkomsten van de evaluatie. Per bovengenoemd doel geef ik hierna een korte toelichting en de uitkomst van de evaluatie.
Maatregelen en realisatie doelen
[…]
Conclusie
De evaluatie geeft volgens het kabinet geen aanleiding tot grote verbeteringen. Dat verbaast niet. Veel fundamentele vraagstukken, waaronder de rekenrente, verplaatst het kabinet naar de discussie over het nieuwe pensioencontract. Voor enkele gesignaleerde verbeterpunten wil Koolmees met de sector in beraad over aanpassingen.
Maar er is meer nodig. Natuurlijk, de evaluatie laat zien dat pensioenaanspraken en –rechten ondanks zwaar weer vrijwel onaangetast zijn gebleven (indexaties daargelaten), terwijl (soms forse) kortingen aanstaande waren. Maar met de druk vanuit de polder heeft het kabinet de regels (te?) ver heeft opgerekt. De indruk bestaat dat dit toch vooral een kwestie is geweest van tijdwinnen (aanpassen van de spelregels tijdens het spel en hopen op betere tijden). De regels lijken nu zo ver opgerekt dat het FTK nu te ver af komt te staan van de essentie van het contract: het nominale garantiestreven. Dit raakt de evenwichtige belangenafweging (tussen jong en oud). In plaats van het steeds maar verruimen van en het op basis van deze evaluatie wederom knutselen aan de regels van het aangepaste FTK wordt het nu echt tijd voor een herziening van de basis: een ander pensioencontract.