2018-43 Op 7 november stuurde Koolmees het Wetsvoorstel Wet Arbeidsmarkt in balans (Wab) naar de Tweede Kamer. Vandaag had een vaste commissie van de Tweede Kamer een hoorzitting (rondetafelbijeenkomst) voor de ingediende position papers over het wetsvoorstel. Er is veel (waardevol) commentaar. Niet alleen vanuit het veld. Ook eerder bleek de Raad van State erg kritisch over de Wab. De position papers gaan niet in op mogelijke issues rond pensioen. Daarom twee punten in het kort:
1) Adequaat pensioen?
Het voorstel heeft vergaande pensioengevolgen voor payrollwerkgevers of werkgevers die (als opdrachtgever) gebruik willen maken van een payrollconstructie. Het (inmiddels aan de internetconsultatie aangepaste) wetsvoorstel voorziet erin dat de payrollwerkgever verplicht wordt dezelfde arbeidsvoorwaarden toe te passen als die van toepassing zouden zijn geweest als de payrollwerknemer rechtstreeks in dienst zou zijn bij de opdrachtgever. Maar dan met uitzondering van pensioen. De pensioenregeling hoeft niet gelijk te zijn maar moet (slechts) adequaat zijn, indien voor de werknemers in dienst van de opdrachtgever een pensioenregeling geldt. Maar wat is adequaat? Dat is in ieder geval eenzelfde pensioenregeling als de werknemers van de opdrachtgever (artikel 8a lid 5 WAADI nieuw). Wat verder adequaat is wordt niet in de wet bepaald maar zal worden opgenomen in lagere wetgeving. Het gaat daarbij dan om in ieder geval de wachttijd of drempelperiode, de hoogte van de werkgeversbijdrage en de soorten pensioen (artikel 8a lid 6 WAADI nieuw). De wetgever heeft eerder wel laten weten dat een adequate regeling kan zijn de Plusregeling van StiPP. Dat is nogal bijzonder omdat deze regeling ten opzichte van wat gangbaar is nog steeds een behoorlijk uitgeklede regeling is. In het Nader rapport (p. 24-25) is hier door de wetgever wel op ingegaan en is de memorie van toelichting hierop aangepast, maar overtuigend is dit niet. En ook over (de door marktpartijen geuite bezwaren van) de uitvoerbaarheid stapt de wetgever (te) makkelijk heen.
Daarnaast: in de regel zal – met de inmiddels via rechtspraak opgerekte werkingssfeer van StiPP – de payrollwerkgever verplicht moeten deelnemen aan StiPP. Waarbij in de eerste 104 weken de (veel magere) Basisregeling van toepasssing is en niet de Plusregeling. Hoe ziet de wetgever dat dan?
Tevens: het wetsvoorstel ziet op gelijke primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden voor payrollwerknemers, maar uitzendkrachten kennen gelijke voorwaarden op slechts de primaire voorwaarden. Vanwaar dat onderscheid? En is dit onderscheid te rechtvaardigen?
Ook StiPP heeft eerder via de internetconsultatie gereageerd. Opvallend daarin is de aandacht die wordt gevraagd voor het uitgangspunt van “geen premie, wel recht” voor verplichtgestelde pensioenfondsen. Terechte aandacht, alleen hier (bij de Wab) niet op zijn plaats. Zie over dit onderwerp mijn artikel in PensioenAdvies december 2018 “Geen premie, wel recht: klopt dat wel?”. Als dit is gepubliceerd zal ik dit delen.
2) Aftopping transitievergoeding?
Pensioen heeft ook raakvlakken met de transitievergoeding. Vanaf de invoering van de WWZ is er geen sprake van (wettelijke) aftopping van de vertrekvergoeding als gevolg van pensionering. Wat wel het geval was in de kantonrechtersformule. Werkgevers willen de vergoeding in een sociaal plan vaak aftoppen tot de pensioenleeftijd of korten met eventuele (vroeg)pensioen- en/of WW-uitkeringen. Recent heeft de Hoge Raad aftopping niet toegestaan. De transitievergoeding kan daardoor hoger uitpakken dan het inkomstenverlies dat een werknemer daadwerkelijk tot de pensioengerechtigde leeftijd lijdt. In de WAB komt hierover niets terug.
Ik heb zojuist de kopij voor een artikel hierover ingediend: ‘Aftopping ontslagvergoeding sociaal plan: in strijd met Wwz en Wgbla?’, PensioenAdvies januari 2019. Als dit is gepubliceerd zal ik dit delen.