2017-62 Op 7 november oordeelde het Gerechtshof Den Bosch (ECLI:NL:GHSHE:2017:4788) dat het in strijd met het rechtszekerheids- en legaliteitsbeginsel is indien een verplichting tot premiebetaling wordt gebaseerd op een verplichtstellingsbesluit dat een zodanig hiaat bevat dat de werkgever zelf niet heeft kunnen vaststellen of zij al dan niet onder de werkingssfeer valt. Zijn begrippen in het verplichtstellingsbesluit niet geformuleerd dan zou het bedrijfstakpensioenfonds (Bpf) tot een voor de situatie welgevallige uitleg van de eigen begrippen kunnen komen, met het resultaat dat werkgevers – zonder dat zij daarop bedacht hoefden te zijn – worden gebonden aan een wettelijke verplichting. Namelijk het (mogelijk met terugwerkende kracht) deelnemen aan het Bpf. Het is veelal duidelijk of een bedrijf onder de verplichtstelling valt, maar (meer dan) soms ook niet. In mijn nieuwsitem ‘Rechtspraak: uitleg werkingssfeer Bpf’ verwijs ik naar mijn publicatie ‘Interpretatie van werkingssfeerbepalingen. Inzichten voor de praktijk uit recente rechtspraak’, Kluwer Pensioenadvies mei 2017. Verplichte deelname aan en opzeggen van een vrijwillige aansluitingsovereenkomst met een Bpf blijft ‘tricky business’, er staan voor (met name de werkgever) grote (financiële) belangen op het spel.
Het arrest is van belang voor (de vele) discussies tussen werkgevers en Bpf-en: valt een werkgever wel of niet onder de werkingssfeer. De kern is dat in gevallen waarin een begrip niet (of – naar mijn mening – ook wanneer het niet duidelijk) is geformuleerd een Bpf niet zomaar iets onder de verplichtstelling kan brengen als dat er niet als zodanig uit is op te maken. Iets wat regelmatig voorkomt en bij menig werkgever voor problemen zorgt.