Is het nieuwe Algemeen Pensioenfonds (hierna “Apf”) dé oplossing voor een betaalbare toekomstbestendige pensioenregeling? Dat lijkt volgens veel berichtgeving het geval. Voor het Apf ligt een mooie toekomst in het verschiet. Maar nuancering past, vooral ten aanzien van huidige verzekerde uitkeringsovereenkomsten.
Apf, in het kort
Wij informeerden u eerder over de totstandkoming van de nieuwe pensioenuitvoerder Apf, via verschillende media. De Wet algemeen pensioenfonds is op 1 januari 2016 in werking getreden. Een aantal marktpartijen heeft inmiddels een aanvraag voor een vergunning ingediend (dit kon pas nadat de wet van toepassing was). Mogelijk zijn de eerste Apf’en medio 2016 operationeel.
Een Apf is een nieuw type pensioenuitvoerder, naast bestaande pensioenuitvoerders (pensioenfondsen, verzekeraars en premiepensioeninstellingen). Het Apf is ingevoerd om relatief kleine ondernemingspensioenfondsen en kleine niet-verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen samen in één fonds gescheiden hun regelingen uit te kunnen laten voeren. Op deze wijze ontstaat de noodzakelijke schaalgrootte in administratief en vermogensbeheer, en kunnen zij, zo is de doelstelling, ‘overleven’.
Het belangrijkste element van deze nieuwe uitvoeder is dat het ‘gewoon’ een pensioenfonds is. Het Apf verschilt alleen van de reguliere (bedrijfstak- en ondernemings)pensioenfondsen waar het gaat om de mogelijkheid verschillende pensioenregelingen van verschillende groepen deelnemers uit te kunnen voeren.
Iedereen kan overigens een Apf oprichten, behalve verplichtsgestelde bedrijfstakpensioenfondsen, zij kunnen geen gebruik maken van een Apf (een wetsvoorstel hiervoor is wel onderweg, zie E. Schop, ‘Verplichtgestelde pensioenregeling, al dan niet in een Apf’ in: PensioenMagazine, 2016 nr. 3).
Probleem verzekerde middelloonregelingen
Ook een aantal verzekeraars heeft inmiddels aangegeven met een Apf te komen. Werkgevers die een salaris/diensttijd-regeling (veelal middelloonregeling) hebben ondergebracht bij een pensioenverzekeraar, worden vandaag bij afloop van de uitvoeringsovereenkomst geconfronteerd met een forse verhoging van de inkoopkosten van pensioen. Dit komt door de sterke daling van de marktrente, de gestegen levensverwachting en de hogere buffereisen die aan verzekeraars worden gesteld bij het aangaan van verplichtingen (gegarandeerde uitkeringen). Prijsstijgingen van 60% tot 100% zijn eerder praktijk dan uitzondering. Voor deze werkgevers wordt door verzekeraars het (hun) Apf als de oplossing gepresenteerd. Hoe zit dat?
Apf als wondermiddel?
Apf kent ander risicoprofiel
Een door een pensioenverzekeraar opgerichte Apf kent over het algemeen verschillende groepen deelnemers. Iedere groep (in de wet ‘collectiviteitskring’ genoemd) kent een eigen premie-, indexatie- en beleggingsbeleid, en daarmee een eigen dekkingsgraad (de verhouding tussen de bezittingen en de verplichtingen). De pensioenregelingen binnen de kring kunnen verschillen. Zo kunnen meerdere werkgevers met hun werknemers onderdeel zijn van zo’n kring. Er wordt voor deze kring collectief belegd en collectief gedeeld in de (positieve en negatieve) beleggingsresultaten, afgestemd op de toeslagenambitie en de kenmerken van de kring. Hierdoor wordt er dus ook ‘door de pensioendatum heen’ belegd (ook wel ‘doorbelegd’ genoemd).
De huidige door verzekeraars opgerichte Apf’en kennen over het algemeen drie kringen, te onderscheiden naar de verwachte indexatie van opgebouwde pensioenaanspraken: 25%, 50% en 75% van een loon- of prijsindex. De ambitie van een kring is om jaarlijks het pensioen te verhogen en zo in de pas te blijven lopen met (25%, 50% of 75%) van een loon- of prijsindex. Hierdoor houden de opgebouwde pensioenaanspraken in de toekomst naar verwachting (deels) hun waarde. Een (kring in een) Apf stelt de premie en de beleggingsmix zo vast dat zij de toeslagambitie (van die kring) naar verwachting kan waarmaken. Een Apf is, als gesteld, een pensioenfonds en daarom gelden ook de (financiële) regels van een pensioenfonds (het Financieel Toetsingskader zoals bepaald in de Pensioenwet en aanverwante wet- en regelgeving). Omdat er geen uitkeringsgarantie wordt gegeven voor de op te bouwen pensioenaanspraken, heeft een Apf in vergelijking met een pensioenverzekeraar meer mogelijkheden bij het opstellen van een beleggingsmix. Met als (te verwachten) resultaat relatief meer rendement. Er kan bij een Apf dus meer risico worden genomen, met een hoger opwaarts potentieel ten behoeve van indexatie. Dat is mooi. Maar daar zit ook het belangrijkste verschil met een gegarandeerd pensioen bij een verzekeraar. Er is namelijk ook een kans dat de beleggingsresultaten minder goed zijn en de bezittingen (de belegde premies) niet meer voldoende zijn om de verplichtingen (de lopende en toekomstige pensioenuitkeringen) na te komen. Net als ieder pensioenfonds kunnen in een dergelijk geval, als andere middelen niet meer kunnen worden ingezet om ‘het tij te keren’, de opgebouwde pensioenaanspraken door het bestuur van het fonds (of bij een Apf het belanghebbendenorgaan van de betreffende solidariteitskring) worden verminderd; ook wel ‘afstempelen’ of ‘korten’ genoemd. Iets wat inmiddels bij pensioenfondsen ook daadwerkelijk voorkomt. Er is derhalve bij een Apf meer kans op indexatie dan het geval is bij een verzekerde middelloonregeling, maar de prijs daarvoor is meer risico op minder pensioen.
Tevens geldt voor een werkgever dat de premie jaarlijks wordt vastgesteld op basis van de gekozen uitgangspunten. Is dat de (jaarlijkse) marktrente, dan fluctueert ook jaarlijks de hoogte van de premie. Bij een verzekeraar is er sprake van een tariefsgarantie voor vijf jaar. Maar dat kan natuurlijk ook nadelig uitpakken (als de rente in die periode oploopt).
Tenslotte kan het vertrek uit een kring ook leiden tot aanvullende kosten (voor het gemak maar even verzekeringstechnisch nadeel genoemd). Door de pensioenregeling te sluiten voor nieuwe werknemers, of de voorziening collectief over te dragen kan dit voor de achterblijvende deelnemers tot een nadeel. Dit zal dan als ‘exit penalty’ moeten worden vergoed. Het zelfde geldt overigens bij een inkomende waardeoverdracht. Het ligt echter niet voor de hand dat vanuit een verzekerde middelloonregeling collectieve waardeoverdracht plaatsvindt.
Kosten pensioen niet per se (veel) lager
De premie in een kring kan onder meer worden bepaald op basis van het te verwachten rendement op basis van de aanwezige assets en de beleggingsmix van de kring. Eenvoudig weergegeven: als het verwachte rendement (gemiddeld) 4% is, kan de premie behoorlijk lager zijn dan de premie in de situatie van een traditionele verzekeraar met een marktrente (de rekenrente van 2,5%, met een correctie richting de marktrente en garantieopslagen om met zekerheid de aangegane verplichtingen te kunnen nakomen). Echter, iedere grondslag voor bepaling van de premie die hoger is dan de zuiver kostendekkende premie (dat wil zeggen: de risicovrije rentevoet, zijnde de marktrente op grond van een rentetermijnstructuur) is feitelijk het voorconsumeren van te verwachten overrendementen. Blijkt achteraf dat het verwachte rendement niet wordt gehaald, dan is er gedurende een tijd teveel aan opbouw of uitkeringen toegekend, en zit er te weinig in de pensioenpot om aan de verplichtingen te voldoen. Er is echter toch een aantal Apf’en die (onder voorwaarden van) aanbieden om de premie te berekenen op basis van toekomstig te verwachten rendementen. De meeste Apf’en sluiten dit expliciet uit. Wel wordt dat geval weer de mogelijkheid geboden de rente te middelen op grond van de achterliggende 60 of zelfs 120 maanden. Blijft de rente de komende jaren op het huidige niveau, dan zal (wegend de jarengelden ingezette geleidelijke daling) leiden tot een verlaging van de gemiddelde rente en dus een verhoging van de premie.
Er kan sprake zijn van lagere kosten, maar nog steeds kan/zal sprake zijn van een materiële stijging ten opzichte van de pensioenkosten op grond van de huidige uitvoeringsovereenkomst.
Daarbij komen we aan waar het in de marketing van het Apf mis kan gaan: er is de beleving dat een Apf een zelfde regeling als bij een pensioenverzekeraar kan uitvoeren tegen (veel) lagere premie. Bij de verzekeraar gelden namelijk hogere garantiekosten, omdat de verzekeraar met een hogere mate van zekerheid (namelijk 99,5%) verplichtingen dient na te komen. Daar zal de idee vandaan komen dat de Apf de oplossing is voor werkgevers (en werknemers). Zoals eerder aangegeven zorgen de huidige inkoopprijzen voor een stijging die, ten opzichte de inkooptarieven in de huidige uitvoeringsovereenkomst met een verzekeraar, kunnen oplopen tot 100%. Via een Apf zou de huidige regeling dan zonder of tegen beperkte kostenstijging kunnen worden voortgezet. Echter, ook een Apf gaat de inkooprijs van een pensioenaanspraak berekenen op basis van de marktrente (uitgezonderd die enkele Apf die rekent met te verwachten rendementen), verhoogd met (a) een solvabiliteitsopslag om toch met een bepaalde (namelijk 97,5%) zekerheid de nominale pensioenaanspraak uit te kunnen keren, (b) een solvabiliteitsopslag om een bepaalde indexatieambitie te kunnen waarmaken, (c) opslag voor het weerstandsvermogen en (d) marktconforme uitvoeringskosten. Een vergelijking tussen de huidige tarieven van een te verzekeren middelloonregeling en een middelloonregeling bij een Apf leidt dan mogelijk tot een lagere premie, noodzakelijk is dit niet. Dat betekent het Apf vanuit kostenperspectief niet de oplossing biedt, althans niet per definitie. Er kan sprake zijn van lagere kosten, maar nog steeds kan/zal sprake zijn van een materiële stijging ten opzichte van de pensioenkosten op grond van de huidige uitvoeringsovereenkomst.
Per saldo
Ook bij een Apf zullen de lasten stijgen ten opzichte van een huidige verzekerde tarieven, en er staan geen gegarandeerde aanspraken tegenover. Flexis Groep zal werkgevers er daarom objectief op wijzen dat er binnen een APF geen garantie wordt afgegeven en wat de voor- en nadelen zijn van de toekomstige pensioenopbouw voor de werkgever en voor de werknemers.
Onderzoek naar alternatieven: keuze op basis van scenario analyse
Voor werkgevers waarvan de middelloonregeling bij de verzekeraar onbetaalbaar dreigt te worden, kan het zeker de moeite waard zijn te onderzoeken of een overstap naar een Apf interessant is. Maar dan wel als onderdeel van een bredere discussie over de toekomst van de arbeidsvoorwaarde pensioen bij de werkgever, en als één van de alternatieven, en niet per definitie – zoals de markt doet geloven – als de oplossing van de huidige pensioenpijn. Zo kan een overstap naar een beschikbare premieregeling op basis van individuele of collectieve beleggingen ook of zelfs een betere oplossing (zie ook E. Lutjens & E. Schop, ‘Wet verbeterde premieregeling: analyse & commentaar’, Tijdschrift voor pensioenvraagstukken/7).
Ik ondersteun relaties bij het ontwikkelen van het arbeidsvoorwaardenbeleid, de keuze voor een bepaalde pensioenregeling en de keuze voor een bepaalde pensioenuitvoerder, waaronder het Apf. Op grond van scenarioanalyses worden verschillende regelingen doorgerekend en worden de gevolgen van een bepaalde keuze voor de werkgever en het te verwachten pensioenresultaat van de werknemers in kaart gebracht. Om uiteindelijk na een gezonde afweging te komen tot een oplossing waarin alle belanghebbenden zich kunnen vinden.