2018-11 Gerechtshof Amsterdam (19 februari 2018) oordeelt dat Jardin onder Bpf Meubelindustrie valt. Binnen Jardin zijn 4 verschillende activiteiten te onderscheiden, te weten het vervaardigen van kunststof (onderdelen van) tuinmeubelen, het vervaardigen van verschillende andere kunststofproducten, research & development en handelsactiviteiten. Met beroep op de arresten PMT/Mimeos, PME/Adimec, PME/Vector en PME/Projectsourcing (zie hierna) stelt Jardin niet in hoofdzaak actief te zijn in de meubelmakerij (in de zin van de verplichtstellingsbeschikking). Tevergeefs. Jardin maakt onvoldoende duidelijk dat er zonder of met toerekenen van de niet-fysieke “meubelmakers” sprake is van een activiteit minder dan 50% van de totale werkuren. Niet heel scherp geprocedeerd lijkt mij.
Hoe zat het ook alweer?
In het kort lees hierna verder, uitgebreider: E. Schop, ‘Verplichte deelname Bpf, of niet? Recente rechtspraak’, PensioenAdvies 2017/50.
Meerdere activiteiten
De discussie over werkingssfeerbepalingen kan zich voordoen bij bedrijven waar meerdere fasen in een productieproces leiden tot vervaardiging van een (één) eindproduct waarbij (alleen) het uiteindelijke vervaardigen van dit eindproduct als hoofdactiviteit valt onder (is beschreven in) de werkingssfeer, maar deze activiteit een (zeer) beperkt aandeel heeft in het totaal van de activiteiten (om te komen tot dit eindproduct). In dat geval kan het zijn dat alle activiteiten (en dus alle werknemers in de onderneming) vallen onder de betreffende werkingssfeerbepaling. Zie bijvoorbeeld Hof Den Bosch 12 mei 2009, ECLI:NL:GHSHE:2009:BJ0902 (PMT/Mimeos): meerdere fasen in het productieproces tot vervaardiging van nikkelen stampers voor de CD en DVD-industrie leiden tot een metalen product, waarbij het er dan niet toe doet op welke wijze de stampers worden vervaardigd.
Kern bedrijfsactiviteiten
De Hoge Raad oordeelde op 31 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:215, PME/Adimec) dat eerst moet worden vastgesteld wat de kern van de bedrijfsactiviteiten is (de aard en het karakter van de onderneming – in dit geval – metalektro), om vervolgens te bepalen of de niet-metalektro uren ondersteunend zijn aan de aard van het bedrijf of dat zij zelf de aard van het bedrijf vormen. Adimec heeft een grote R&D-(research en development) afdeling en werd daarom niet gezien als werkzaam in de metalektro (in de zin van het verplichtstellingsbesluit).
Toerekenen (“betrokken bij”)
Wie telt er mee? In de zaak PMT/Vector oordeelde de Hoge Raad (24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU9889) dat het toerekenen van werknemers die ondersteuning verlenen, faciliteren of ervoor zorgen dat de producten van de onderneming afzet vinden zijn toe te rekenen aan (de activiteiten behorende bij) dat product. Zo ook Rb. Limburg 23 juli 2014 (ECLI:NL:RBLIM:2014:6684). De Hoge Raad oordeelde op 10 juni 2016 (PMT/Projectsourcing, ECLI:NL:HR:2016:1172) op gelijke wijze en deelde 104 werknemers in ondersteunende functies evenredig toe op grond van het aantal werknemers wel/niet actief in de verschillende bedrijfsactiviteiten om daarna het totale en relatieve aantal uren vast te stellen die zien op metaal (in de zin van het verplichtstellingsbesluit).