2017-40 Krijgt een bedrijfstakpensioenfonds (‘Bpf’) een werkgever die valt onder de werkingssfeer van het Bpf in het vizier dan zal het Bpf premies gaan vorderen. Met terugwerkende kracht. De werkgever kan dan een beroep doen op verjaring. Volgens artikel 3:308 BW is de verjaringstermijn vijf jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
Gaat de termijn pas lopen vanaf het moment dat het Bpf de werkgever als potentieel deelnemer signaleert, of gaat deze termijn gelijk lopen op het moment dat de verplichte deelneming is ontstaan? Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 28 juni 2017 oordeelt het eerste.
De lijn in rechtspraak is altijd geweest dat de vordering tot betaling van pensioenpremies door een Bpf opeisbaar is zodra een werkgever onder de verplichtstelling valt. Vanaf dat moment is de werkgever namelijk gehouden pensioenpremies af te dragen, en niet vanaf het moment dat een Bpf een niet-aangesloten werkgever aanschrijft.
Afwijkende oordelen
Het oordeel van Rechtbank Midden-Nederland d.d. 6 oktober 2015 klonk echter anders, maar is vooralsnog gezien als een ‘vergissing’. Wat was het geval? Het Bpf heeft pas augustus 2013 geconstateerd dat de betreffende werkgever sinds 2004 onder de werkingssfeer valt. Volgens de werkgever is sprake van verjaring van de premievordering vanaf 2008 (2013 minus 5 jaar). De rechtbank stelt echter dat er op basis van artikel 3:308 BW er geen sprake van verjaring kan zijn omdat de premies pas per augustus 2013 opeisbaar zijn geworden. Het geschil tussen partijen ging over de vraag hoe deze opeisbaarheid gelezen moet worden. Gaat de termijn bijvoorbeeld pas lopen vanaf het moment dat het bedrijfstakpensioenfonds de werkgever als potentieel deelnemer signaleert, of gaat deze termijn gelijk lopen op het moment dat de verplichte deelneming is ontstaan, dus al in 2004? In dat laatste geval is een deel van de vordering gezien de vijfjaarstermijn al verjaard. De werkgever liet het er niet bij zitten en ging in hoger beroep. Het oordeel van Hof Arnhem-Leeuwarden d.d. 28 juni 2017 (datum publicatie) komt echter op hetzelfde neer als het oordeel van de kantonrechter.
Conclusie
Het blijft een opmerkelijke uitspraak. Omdat dit niet in lijn is met eerdere rechtspraak, maar vooral omdat onvoldoende oog lijkt te bestaan voor de systematiek van de verplichte deelneming bij een Bpf, te ontlenen aan de wet en aan een eerder oordeel van de Hoge Raad. Als de pensioenpremies over een periode van meer dan vijf jaar geïncasseerd kunnen worden, wordt het een dure aangelegenheid. Of dit daadwerkelijk de standaard gaat worden, zullen we moeten afwachten.