2017-25 Onlangs oordeelde Kantonrechter Rechtbank Noord-Nederland op 4 januari 2017 over de transitievergoeding in relatie met (de premievrijstelling bij) arbeidsongeschiktheid. De premievrije voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen moet aldus de kantonrechter worden aangemerkt als een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening indien dit als zodanig in een cao is opgenomen. Daarentegen oordeelde recent Kantonrechter Rechtbank Gelderland 4 april 2017 anders.
Casus in beide gevallen
De werknemer werd arbeidsongeschikt. De werkgever dient na 104 weken een verzoek in bij het UWV om toestemming te verkrijgen de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen, op grond van volledige arbeidsongeschiktheid die langer dan 104 weken heeft geduurd. Het UWV verleent de vergunning aan de werkgever, die vervolgens zonder de betaling van een transitievergoeding de arbeidsovereenkomst met de werknemer opzegt. Vervolgens heeft de werknemer recht op premievrije voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen. In de cao is opgenomen dat de premievrije voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen, ook als het arbeidsongeschiktheidspensioen niet tot uitkering komt, moet worden aangemerkt als een aan de transitievergoeding gelijkwaardige voorziening.
Kantonrechters
Deze aanspraken, ook als het arbeidsongeschiktheidspensioen niet tot uitkering komt, worden aldus de kantonrechter Noord-Nederland aangemerkt als een gelijkwaardige voorziening als bedoeld in het nieuwe artikel 7:673b lid 1 BW: “De artikelen 673 en 673a zijn niet van toepassing, indien in een collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan voor werknemers als bedoeld in artikel 673, lid 1, en artikel 673a een gelijkwaardige voorziening is opgenomen.” Dit betekent dat wanneer deze regeling voor de werknemer geldt, deze werknemer niet ook nog de transitievergoeding ontvangt. Uit de wetsgeschiedenis blijkt, aldus de kantonrechter, dat er bij een gelijkwaardige voorziening sprake moet zijn van een voorziening in geld en/of natura die het equivalent vormt van hetgeen waarop een werknemer aanspraak kan maken op grond van de wettelijke regeling inzake de transitievergoeding. Dat impliceert, dat ook als de werknemer toch niet aanmerking komt voor een arbeidsongeschiktheidspensioen of dit om een of andere reden niet tot uitkering komt en het ouderdomspensioen wordt wel premievrij voortgezet, dit heeft te gelden als een equivalent van de transitievergoeding. Voorts dient er, zo oordeelt de kantonrechter verder, anders dan zoals door werknemer is gesteld, niet te worden gekeken naar het (eerste) moment van uitkering van deze vergoeding (bij het einde van het dienstverband dus), maar naar het financiële voordeel dat de premievrije opbouw van het ouderdomspensioen voor de werknemer oplevert. De premievrije opbouw van het pensioen moet worden aangemerkt als een gelijkwaardige voorziening, nu de voorziening collectief gelijkwaardig was en de wet er niet toe dwingt om na te gaan hoe een dergelijke voorziening individueel uitwerkt.
De kantonrechter Gelderland oordeelt daarentegen dat het geen gelijkwaardige voorziening is. De voorziening moet het equivalent zijn van hetgeen waarop “een werknemer” aanspraak kan maken. Dit duidt op gelijkwaardigheid voor de individuele werknemer en niet op een “globale” gelijkwaardigheid zoals de werkgever stelt. De kantonrechter wijst het verzoek tot toekenning van de gevraagde transitievergoeding toe.
Overigens blijkt uit eerdere uitspraken dat een mobiliteitstraject wel werd aangemerkt als een gelijkwaardige voorziening.