Over werkingssferen van verplichtgestelde de bedrijfstakpensioenfondsen (“Bpf”) wordt veel geprocedeerd. De kern van de geschillen is veelal de uitleg van de werkingssfeerbepalingen. Geeft een verplichtstellingsbesluit geen omschrijving van het betreffende begrip dan is de lijn in rechtspraak dat rechters de uitleg ervan als volgt toetsen:
- in beginsel zijn de (overige) bewoordingen van het betreffende verplichtstellingsbesluit en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van het verplichtstellingsbesluit, van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin het verplichtstellingsbesluit en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer worden gekeken naar de elders in het Verplichtstellingsbesluit gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe tekstinterpretaties zouden kunnen leiden (de “cao-norm”);
- zijn er ook uit de overige tekst geen aanwijzingen te vinden over wat naar de partijbedoeling onder het (de) betreffende woord(en) moet worden verstaan, dan gaat het om de vraag welke betekenis het woord in het maatschappelijk verkeer normaal gesproken heeft, bezien in het licht van het verplichtstellingsbesluit. Beschrijvingen in Van Dale en Wikipedia kunnen daarbij hulpzaam zijn, bepalend is het niet. Ook eerdere versies van het verplichtstellingsbesluit, de bewoordingen gebruikt in (de totstandkoming van) een cao of een instellingsbesluit van een bedrijfschap kunnen relevant zijn. Tevens kunnen markt- en deskundigenonderzoeken een bijdrage leveren over wat in de bedrijfstak onder een begrip kan worden verstaan als ook eerdere standpunten van sociale partners of het Bpf;
- niet van (doorslaggevend) belang is de zogenaamde sectorcode voor loon- en premieheffingen, het voorkomen van witte vlekken of de ‘derdenbescherming’ van het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Met de vele rechtspraak op dit gebied is een oproep aan sociale partners gerechtvaardigd serieus studie te (blijven) maken van (aanscherping van) de werkingssfeerbepalingen. Het bespaart Bpf’en en werkgevers een hoop tijd, geld en frustratie.
(Pannen)koek
Het geschil gaat hier om de vraag of een pannenkoek en een poffertje zijn te kwalificeren als koek of op grond van de aard van de verwerkte grondstoffen dan wel de wijze van bereiden vergelijkbaar zijn met koek. Dat lijkt een kinderachtige vraag, maar het financiële belang is groot. Zowel voor het Bpf als voor de werkgever. Nu er in het Verplichtstellingsbesluit van Bpf Zoetwaren (“het Verplichtstellingsbesluit”) geen aanknopingspunten zijn te vinden, komt de kantonrechter op basis van de cao-norm, uitvoerig deskundigenonderzoek en de invulling van de betekenis van het woord ‘koek’ in het maatschappelijk verkeer tot het oordeel dat een pannenkoek geen koek is. Daarin weegt mee dat de kantonrechter Dordrecht bij vonnis van 25 september 1997 al heeft overwogen dat het, indien was beoogd deze productgroep onder de werkingssfeer van de betreffende CAO Zoeterwaren te laten vallen, voor de hand gelegen deze uitdrukkelijk in de definitiebepaling daarvan op te nemen. In de onderliggende zaak geldt, aldus de kantonrechter, hetzelfde voor het Verplichtstellingsbesluit. Voor een werkgever dient het immers gelet op de verstrekkende gevolgen duidelijk te zijn dat hij onder de werkingssfeer van een Verplichtstellingsbesluit valt.
Tevens is van belang dat Bpf Zoetwaren aanvankelijk zelf
heeft laten weten dat de werkgever er niet onder viel en heeft FNV
Voedingsindustrie de werkgever eind 2016 uitgenodigd om te onderhandelen over
een ondernemings-cao en een pensioenregeling. Onder deze omstandigheden
verzetten, aldus nog steeds de kantonrechter, het legaliteits- en
rechtszekerheidsbeginsel zich ertegen om pannenkoeken en poffertjes door middel
van een ‘extensieve’ interpretatie van het woord ‘koek’ alsnog onder de
werkingssfeer van het Verplichtstellingsbesluit te laten vallen. Tevens geldt dat voor een werkgever, gelet op de
verstrekkende gevolgen, duidelijk moet zijn dat hij/zij onder de werkingssfeer
van een verplichtstellingsbesluit valt. Het legaliteits- en
rechtszekerheidsbeginsel verzetten zich ertegen om een begrip door middel van
een zogenoemde extensieve interpretatie alsnog onder de werkingssfeer van het
Verplichtstellingsbesluit te laten vallen.
Het is niet voor het eerst dat een rechter dit “(on)duidelijkheidscriterium”
hanteert. Zie Hof Den Bosch 7 november 2017 (ECL:NL:GHSHE:2017:4788) ten
aanzien van aansluiting met terugwerkende kracht en Hof A’dam 28 mei 2019 (ECLI:GHAMS:2019:1849).
Mogelijk wordt dit een belangrijk(er) onderdeel van de uitleg via de cao-norm. Anders
over de duidelijkheid van een verplichtstellingsbesluit oordeelde Rechtbank
Gelderland 26 juni 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:2730), maar de vraag is of dat wel
een juiste uitspraak is.